De tegenwoordige tijd van de verleden tijd deel 1

Hoe kan dat? Steeds vaker gebeurt het mij. Dan ineens sta ik in mijn huis van nu, maar ben ik ergens anders. Ik weet niet hoe dat komt. Komt dat met het klimmen der jaren? Ach, hoor ik mij dan zachtjes in mijn binnenste zeggen… Ach, ik voel en zie en hoor dan van alles van lang geleden… hoelang geleden is dát nu? Wel, ik moet toen ongeveer negentien geweest zijn en hij was vijf. Ach, dat is nu dus meer dan vijftig jaar, meer dan twee generaties geleden… En dan ineens is de tijd van vijftig jaar geleden er nú.
Hij is vijf. Hij woont met twee wat oudere zusjes en zijn vader en zijn moeder in een Amsterdams dubbelbovenhuis, midden in de binnenstad. En ik woon daar ook, op zolder, boven hun hoofd, met een eigen keukentje. Hij is een heel levendig jongetje. Ook op zaterdagochtend en zondagochtend héel vroeg al meteen héel levendig. Dan wil hij dat iedereen meteen net zo wakker is als hij. Dat vinden de zusjes en vader en moeder dan niet zo prettig. Hij en ik, wij saampjes vinden voor al zijn vroege levendigheid een prima oplossing: “Dan kom je gewoon zachtjes de trap op naar de zolder”. “Ooo, já? Vind je dat goed?” “Ja dat vind ik helemaal goed.” En dat gebeurt er dus… Ik hoor hem zachtjes de steile trap opkomen, kijk even om het hoekje van mijn zolderdeur, zie hem op het gangetje en zeg: “Psst… even terug hoor, wel sokken en je kamerjasje aan.” “Oja oja.” En hij gaat voorzichtig de trap weer af. Ik doe mijn zolderdeur weer dicht, want het is eind november en het is best koud, want er is zo vroeg nergens een kachel aan. Even later hoor ik hoe hij weer aan komt sluipen en dan…. wordt er met gepaste zachtheid op mijn zolderdeur gebonsd: Boem Boem Boem, en er klinkt niet al te hard maar wel duidelijk: “Doe open! Ik ben een spóók!” “Oh Née”, roep ik pieperig van mijn kant van de deur, “Hélp, een spook? Dan doe ik zéker niet open, ik bibber helemaal, een spook, huhuhu ik ben heel erg bang voor spoken!” Het wordt gelukkig, omdat ik écht, zachtjes hardop, héel bang ben, even stil… ‘“Tsjonge”, laat ik de andere kant van de deur weten, “wat ben ik geschrokken zeg”. En dán… Boem Boem Boem: “Doe open! ik ben een griezel!” “Neeheehee”, jammer ik weer angstig, “Ik doe niet open hoor, griezels zijn nóg énger dan spoken!” Puf puf, gelukkig weer even stilte om hardop te bekomen van de schrik. Totdat… Boem Boem Boem: “Doe open! Ik ben een géést!“ Ojaha? En denkt die geest nou dat ik open doe? Ik ben niet gek hoor, voor spoken en griezels en geesten doe ik niét open. Ik kijk wel uit! En weet je, ik ga nu ophouden met bang zijn, spoken en griezels en geesten bestaan niet, dus uh, al ben je een klópgeest, ik doe niét open en ik ben niét bang meer, want puh ze bestáan niet… echt gewoon niét: “Ik geloof er niet meer in, zo!“. Het blijft nu wat langer stil. En dan… klinkt het onmiskenbaar dringender dan eerst… Boem Boem Boem: “Doe open!… Ik ben Gód!” Ik háp naar adem, doe onmiddellijk de deur van mijn zolder wijd open en daar staat God, strálend, met kamerjasje en sokken aan strálend met een triomfantelijke lach! “O God”, stamel ik, “Neemt U mij niet kwalijk, ….ze hebben me verteld… ik dacht… U komt als een dief in de nacht… maar oh… nú…! Komt U binnen!” Ik maak er vanzélf een buiging bij. Een heel vergenoegde indruk makend loopt de stralende God mijn zolderkamer in en wij gaan naar het schaaltje met borstplaatjes, van die witte en van die roze en van die bruine en ik vraag met gepaste beleefdheid of God misschien van borstplaatjes houdt? Wel: God houdt van borstplaatjes. En het meest van de bruine.

De tegenwoordige tijd van de verleden tijd deel 2

Hoe kan dat? Dat ik in het nu van alles voel en zie en hoor van lang geleden? En dat in de warboel van de tegenwoordige tijd en daarin de verleden tijd, juist dít mij zo vasthoudt? Dat jongetje, dat met zoveel volharding op mijn deur bonst? Ik weet het niet, heb alleen maar een vermoeden.
Ik ben in de warboel van de tegenwoordige tijd, in het nu van de warboel van de verleden tijd. Nú: ik ben twaalf, in mijn ouderlijk huis. Wij krijgen zomaar op deze doordeweekse dag een glaasje cola met een taartje. Ik vraag waarom dat is en mijn moeder zegt zachtjes: “Omdat het morgen misschien niet meer kan”. Het is crisis, Cubacrisis, grote dreiging van kernbommen. Opluchting wat later als de leiders van de ‘grootmachten’ elkaar de hand reiken. Een jaar later de schok, de verbijstering die ik nu weer voel, bij het radiobericht van de moord op J.F. Kennedy. Er komen veel verklaringen en evenveel vraagtekens in mijn hart. Bij de buren kijk ik tv die er thuis niet is en soms zie ik vóór de film het bioscoopjournaal. Er komt langzaamaan van alles in beweging. Grote groepen mensen op straat in Amerika waar de mensen verbijsterend zwart-wit denken. Dan weer als een bominslag: ds. Martin Luther King vermoord.
Ik ga op kamers wonen. Ook in ons land raakt er van alles in beweging door gewone mensen, eenlingen, groepen, steeds meer mensen laten hun stem voor actie horen en ook steeds meer mensen hun stem daar dan weer tegen. Steeds meer mensen gaan de straat op. En ik? Ik hang geheel per ongeluk in een verkeerslicht op het Museumplein tijdens de demonstratie ‘alle kernwapens de wereld uit, om te beginnen uit Nederland ‘ en heb een angstbeeld: zoveel mensen, dat kan niet, straks barst de aarde en zakken we, al die mensen erdoorheen. Hoe komt het dat de warboel van de verleden tijd nu zo als tegenwoordige tijd in mij rondwoelt? Ik weet het niet, heb wel een vermoeden. Er zijn in mijn tegenwoordige tijd veel oudere mensen, nóg ouder dan ik, om mij heen. Zij spreken zachtjes, soms met een zuchtje, in beelden van de verleden tijd over bang zijn in de tegenwoordige tijd en dan klinkt hun stem moedeloos. Moedeloos, met tóch ook wijze woorden. Er zijn in mijn tegenwoordige tijd ook veel jongere mensen om mij heen. Ook bij hen moedeloosheid, tot somberheid leidend, somberheid over de toekomst. De toekomst van onze warboel. Veel van die jongere mensen groeien uit de somberheid toe naar het luider laten horen van hun stem, met een overtuiging net als die in de verleden tijd, met een roép: ‘Stop, het moet ánders, doé iets!’ En zij gaan de straat op, in actie proberend hun stem kracht bij te zetten. De straat op. Mensenmassa’s in stem en tegenstem en actie en tegenactie. Kan de aarde het dragen? Barst de aarde? Kan de aarde barsten? Doe iets… En ik, nú? Ik heb nu op mijn 73e wel tv thuis en zet het journaal niet uit… ik ben niet wijs, ik zucht wel en ben soms eigenlijk bang. Dat de aarde te barsten zal gaan. Ook als ik het zou willen: ik hang niet meer in een verkeerslicht. Ik zie in mijn huiskamer nú mensenmassa’s, die iets doén, met krácht, en hoe daar dan met krácht weer iets tegen wordt gedaan. Ik ben soms plotsklaps moedeloos. En somber. Door alles wat er in de wereld woedt. En dán, dan komt in de tegenwoordige tijd ineens de verleden tijd, in het nú roept dat jongetje: ‘…. Gód!‘ O jongetje van toen, dánk je wel! Voor je volharding, voor je rotsvast vertrouwen in het roepen van dié Naam! De Naam van God, wanneer dan ook, van waaruit dan ook en waartoe dan ook, roep de Naam van God: Ik ben, die Ik ben en Ik zal er zijn zoals Ik er zijn zal. In de warboel van de tegenwoordige tijd, hoor ik in mijn huis van nu opeens zachtjes zingen: ‘…
Want wat er in de wereld woed’, toch is het God die wint… ‘ *

Zo. En mocht iemand zich nu afvragen wat er van die witte en roze borstplaatjes geworden is: weet je, God heeft in een ver, vér verleden tijd de mensen Zijn Regenboog gegeven. Daarom vinden, ook als wíj dat niet zien, álle kleurtjes altijd in welbehagen hun bestemming.


Welmoed E. Westermann

*voor ‘jongeren’: Lied 474 uit het Oude Liedboek.“