Het bestuur van het Penninckshuis zet zich in deze periode vol elan in om na te denken over de toekomst van onze Geloofsgemeenschap. Daarom onderstaand verhaal, ter inspiratie.

Dit verhaal gaat over een klooster dat moeilijke tijden doormaakte. De kloosterorde die ooit befaamd geweest was, had al haar dochterordes ten onder zien gaan als gevolg van vervolgingen in de 17e en 18e eeuw en de opkomst van het materialisme in de 19e eeuw. De orde was zo klein geworden dat er nog slechts vijf monniken waren overgebleven in het vervallen oorspronkelijke gebouw: de abt en vier anderen, allen in de
zeventig. Het was onmiskenbaar een uitstervende orde.
In de dichte wouden rondom het klooster bevond zich een kleine hut die een rabbi uit een nabijgelegen stad zo nu en dan als kluizenaarshut gebruikte. Door hun jarenlang bidden en meditatie waren de monniken gevoelig geworden zodat zij altijd aanvoelden wanneer de rabbi in de kluizenaarshut was. “De rabbi is weer in het bos, de rabbi is weer in het bos“, fluisterden ze dan tegen elkaar.
Terwijl hij zich het hoofd brak over de dreigende ondergang van zijn orde kreeg de abt op één van die momenten de ingeving om de kluizenaarshut te bezoeken en de rabbi te vragen of hij misschien een advies zou kunnen geven dat het klooster kon redden.
De rabbi verwelkomde de abt in zijn hut. Maar toen de abt het doel van zijn bezoek uiteenzette, kon de rabbi slechts zijn medeleven betuigen.”Ik weet hoe het is,” zei hij. “De mensen hebben geen oog meer voor de geestelijke wereld. In mijn stad is het hetzelfde. Bijna niemand komt nog naar de synagoge.”
Terwijl het late zonlicht door de spinnenwebben de kamer binnenkwam, baden de oude abt en de rabbi samen. Daarna lazen ze gedeelten uit de Thora en spraken op zachte toon over wezenlijke dingen.
Toen kwam het moment dat de abt afscheid moest nemen. Ze omhelsden elkaar. “Het was prachtig dat we elkaar na al die jaren ontmoetten”, zei de abt, “maar ik ben nog steeds niet geslaagd in het doel van mijn bezoek. Kunt u mij niets zeggen, of enig advies geven dat mij kan helpen mijn stervende orde te redden?”
“Nee, het spijt mij “antwoordde de rabbi. “Ik kan geen enkel advies geven. Maar ….” en zijn stem werd zachter, “het enige dat ik u kan vertellen is dat de Messias één van u is.” De abt deed vanuit de deuropening weer een stap naar voren. Had hij dit goed verstaan? Maar de rabbi zat op zijn stoel met gesloten ogen.
Toen de abt terugkeerde in het klooster kwamen zijn medemonniken om hem heen staan en vroegen: “En, wat zei de rabbi?” “Hij kon niet helpen”, antwoordde de abt. We hebben gebeden en in de Thora gelezen.
Het enige dat hij zei, toen ik wegging – het was een beetje raadselachtig – was dat de Messias één van ons was. Ik weet niet wat hij bedoelde.
In de dagen en weken en maanden die erop volgden, piekerden de oude monniken hierover en vroegen zich af wat de woorden van de rabbi zouden kunnen betekenen. De Messias is één van ons? Kon hij wellicht één van ons, monniken, hier in het klooster hebben bedoeld? En als dat het geval was, welke dan ?
Denk je dat hij abt Alphonso bedoelde? Ja, als hij iemand bedoelde, bedoelde hij waarschijnlijk vader abt. Hij is al die jaren onze leider geweest en hij heeft voor die nieuwe gebedsruimten gezorgd.
Aan de andere kant kan hij ook broeder Remigius bedoeld hebben. Broeder Remigius heeft zich in de afgelopen jaren zeer verdienstelijk gemaakt door de Psalmen uit het Latijn te vertalen. Misschien dat hij de Messias is.
Of mogelijk is het broeder Abraham. Je hoort hem niet vaak, maar hij bezit de mysterieuze gave om aanwezig te zijn wanneer je hem nodig hebt.
Of bedoelde hij misschien broeder Johannes. Hij zingt dan wel vals in het koor, maar hij kan wel prachtig verhalen vertellen. Zou hij de Messias kunnen zijn?
Natuurlijk bedoelde de rabbi niet mij. Ik ben maar heel gewoon. Maar stel…. Stel nou eens dat ik de Messias ben. O God, niet ik. Zoveel kan ik toch niet voor u betekenen?
Terwijl ze zich op die manier het hoofd braken, begonnen de monniken elkaar met buitengewoon respect te behandelen met het oog op de kleine kans dat één van hen de Messias was. En met het oog op de heel kleine kans dat iedere monnik zelf de Messias was, begonnen ze zichzelf ook buitengewoon respectvol te behandelen.
Omdat het bos waarin het klooster lag prettig was om in te vertoeven,kwamen er steeds mensen langs het klooster en zo nu en dan waagden een paar voorbijgangers de stap om de kapel binnen te gaan en daar een tijdje rustig te gaan zitten. Daarbij ervoeren ze, zelfs zonder het zich bewust te zijn, de uitstraling van buitengewoon respect waardoor de vijf oude monniken waren omgeven, die zo stralend was dat de atmosfeer
van de plek ervan doortrokken werd. Ze bezat een eigenaardige aantrekkingskracht. Nauwelijks wetend waarom begonnen ze vaker terug te keren naar het klooster om in de omgeving te wandelen of om te bidden in de kapel. Ze begonnen hun vrienden mee te nemen om hen deze speciale plek te laten zien. En hun vrienden brachten hun vrienden mee. Toen raakten enkele van de jongeren die het klooster kwamen bezoeken meer en meer in gesprek met de oude monniken. Na een poos vroeg één van hen of hij zich bij hen kon aansluiten. En daarna een tweede. En een derde.
Binnen enkele jaren was het klooster weer een bloeiende orde geworden dankzij het geschenk van de rabbi.

Sigrid Coenradie